Teveel Jezus… en: Jezus in het gesprek met moslims

Teveel Jezus …

Dit artikel werd gepubliceerd in Woord & Dienst, op 10-12-2005.

Op 30 september 2005 werd in de synode van de Protestantse Kerk in Nederland een appèl besproken, getiteld Christus onze hoop. Tijdens die bespreking heb ik ter synode kritiek geuit op dit stuk. Na een inleiding handelen twee alinea’s in het stuk over de kerk. Dan komen er acht alinea’s alleen maar over Jezus. Ingeleid door ‘Hem willen we prijzen, … dienen, …eren, …liefhebben’. Of: ‘Hij is Gods liefde in eigen persoon, … de Bron, … vol vergeving’. Of: ‘Zonder Hem …’ Of: ‘In Hem…’

Het gaat maar door en eerlijk gezegd begon het mij flink te irriteren. Ik constateerde dat met enige verbazing bij mijzelf. Want ik beschouw mijzelf als een orthodox theoloog die het graag opneem voor de belijdenisgeschriften of voor een oud-kerkelijke belijdenis als die van Chalcedon, waar Jezus beleden wordt als waarlijk mens en als waarlijk Zoon van God. Waar val ik dan over? Ik val over teveel aandacht voor de christologie en te weinig aandacht voor de Vader en de Geest.

Die komen niet ter sprake, alleen in de allerlaatste regel: Hem zij de glorie met de Vader en de Geest, drie-enig God tot in eeuwigheid. Maar die laatste regel kan niet meer goedmaken wat eerst is fout gegaan. Het is ook een regel die niets zegt over het werk en de Persoon van de Vader en de Geest. Ik val er ook over dat de hier vertoonde christologie te hoog gestemd is, te triomfantelijk. Er klinkt te weinig in door van de prachtige christologie die gegeven wordt in het begin van Filippenzen 2, waar alles gefundeerd wordt op de Heer die knecht werd en aller dienaar. En ik val er over dat zo’n christologie het gesprek met bijvoorbeeld joden en moslims onnodig bemoeilijkt. Vóór mijn spreekbeurt had een andere predikant beweerd dat je in het gesprek met moslims Jezus maar vaak ter sprake moest brengen. Ik ken de ervaring van de geachte collega op dit punt niet, maar zeer veel mensen die jarenlang dagelijks de dialoog met moslims gevoerd hebben, waaronder ondergetekende, hebben een heel andere ervaring. Graag werk ik bovenstaande punten iets nader uit.

Vader, Zoon en Geest

In de ontmoeting met andersgelovigen is het om te beginnen van fundamenteel belang het werk van God als Vader [Moeder] en Schepper recht te doen. In mijn boek Bijbel en andersgelovigen [Kampen, 1987] heb ik alleen daaraan al een hoofdstuk gewijd, uitlopend op de conclusie: ‘Genesis 1-11 is niet alleen een sleutel tot het verstaan van de hele bijbel, omdat deze hoofdstukken zo duidelijk getuigen dat elk mens Gods schepsel is en zijn beeld draagt, maar ook omdat Gods zegen elk mens geldt en zijn handelen elk mens op het oog heeft’. God, als Schepper, wil bemoeienis met elk mens, elk mens is beelddrager van God en dat kun je, in de dialoog bijvoorbeeld, merken ook! En de Geest waait waar Zij wil [in het Eerste Testament is het woord voor Geest vrouwelijk]. Zij is overal op onderzoek uit om mensen te inspireren en erbij te trekken. Ook dat kun je merken. Want in de bijbel zijn de ‘heidenen’ vaak meer wakker dan de vromen.

Enkele voorbeelden: Jona nam God kwalijk dat Hij genadig en barmhartig is; Ninevé kon wat hem betreft wel verwoest worden. Maar de heidenen in Ninevé hebben aan één preek van vijf woorden genoeg om zich te bekeren en zijn zo Jona ten voorbeeld. Abraham laat zich door de heiden Melchisedek zegenen en ziet in die zegen Gods hand. Later, in het verhaal van Mozes, is Jethro weer zo’n figuur, die de Allerhoogste kent en dient en Mozes zegent. Altijd weer kan God zomaar iemand in dienst nemen om zijn plan uit te voeren en zijn volk te zegenen. De Perzische koning Kores zal het volk Israël uit babylonische ballingschap laten vertrekken, maar wordt daartoe door God bewogen, zo zegt Jes 44: 28. Als Israël Kanaän binnentrekt speelt Rachab een belangrijke rol in Jericho. Later wordt Elia van de hongerdood gered door de vrouw uit Sarfat; op zijn beurt redt Elia haar kind weer van de dood. Naäman, de Syriër, wordt niet weggestuurd maar genezen. Het boek Ruth laat zien dat uit deze Moabitische vrouw koning David voort komt. Bijzondere aandacht verdient Ps. 87; daar worden de vijanden van Israël [Filistijn, Tyriër, Moor] aangezien alsof ze in Jeruzalem geboren zijn en dus automatisch tot Gods verbondsvolk behoren. Er blijkt geen kloof te zijn tussen de volken, integendeel. Het scherpste getuigenis vinden we in Amos 9: 7 waar duidelijk wordt dat God ook andere volken hun exodus gaf en dat Israël zich maar niets moet verbeelden.

In het Tweede Testament is het niet anders. Nu het bijna Kerstfeest is, kan het geen kwaad te kijken naar het begin: Het geslachtsregister van Jezus. Hij heeft naast joods bloed ook het bloed der volken. Hij komt niet alleen uit Abrahams schoot, maar ook uit die van Rachab, de Kanaänitische, uit die van Ruth en uit die van Tamar. De vromen in Jeruzalem heten Hem geen welkom, maar de wijzen uit het Oosten eren Hem namens de volken en redden zijn leven. Dan wijkt Jezus uit naar Egypte, zoals ooit het volk Israël daar van de hongerdood gered werd. Steeds weer komen zo andersgelovigen op een positieve wijze ter sprake: In een gelijkenis wordt een Samaritaan als barmhartig voorgesteld, in tegenstelling tot een priester en een wetgeleerde. De Samaritaanse vrouw is een ander voorbeeld dat in het evangelie het vijand-denken doorbroken wordt: Als tien melaatsen genezen worden, vergeten negen te bedanken, maar de tiende die het wel doet is ook een Samaritaan. Van de hoofdman te Kapernaüm wordt gezegd dat niemand zo’n groot geloof had als hij, en hij was een romein. Later zal een romeinse hoofdman bij het kruis belijden dat deze Jezus waarlijk Gods zoon was. De Syro-Phoenicische vrouw overtroeft Jezus zelfs door Hem te overtuigen dat kruimeltjes ook brood zijn en haar kind ook genezing verdient. En in Handelingen 10 heeft de Geest Cornelius al lang bereikt en heeft de Vader hem al lang aangenomen noch voordat de naam van Jezus zelfs maar gevallen is. Zo blijkt op tal van wijzen dat mensen kinderen van één Vader zijn en dat de Geest alle mensen bereiken kan en wil.

Het appèl stelt Jezus centraal. Hoe komt het dat ik nu net de insteek mis wat er gebeurt als Jezus zichzelf centraal stelt? Dat zien we bijvoorbeeld in Mattheüs 25: 31-46. Jezus is daar degene die tenslotte oordeelt. Maar hoe? Word je geëxamineerd of je de hoge christologie beleden hebt? Het speelt geen rol. Doorslaggevend blijkt … of je humanist bent geweest. En het zou wel eens kunnen zijn dat andersgelovigen of – denkenden op dat punt beter scoren dan wij, die Jezus zeggen te kennen. Doorslaggevend is of je de gevangene bezocht, de naakte kleedde, de hongerige te eten gaf, de dorstige te drinken, de zieke bezocht en de vreemdeling huisvestte; doorslaggevend is of al je vrome kerkelijkheid daarop uitgelopen is! Ik ben wat beducht voor teveel vroomheid, niet alleen omdat teveel vroomheid al gauw uit kan lopen op vrijzinnigheid maar ook omdat het de vromen zijn die Jezus aan zijn kruis brachten!

Jezus in het gesprek met moslims

Dit artikel werd gepubliceerd in Woord & Dienst, 24-12-2005.

Ter synode werd dus beweerd, zo zagen we in het eerste artikel, dat je in het gesprek met moslims Jezus maar vaak ter sprake moest brengen. Ik zou als stelling eerder het omgekeerde willen poneren: Om Jezus ter sprake te brengen in de dialoog met moslims, moet je niet over Jezus beginnen. Laat ik dat illustreren met mijn eigen ervaring. Ik begin nooit over Jezus, om redenen die ik hieronder nog zal weergeven. Maar mijn ervaring is dat in het gesprek met moslims op een bepaald moment altijd van hun kant een vraag komt in de trant van: U kent moslims, u kent onze godsdienst, waarom wordt u geen moslim? Op zo’n moment kan ik aangeven waar voor mij openingen en grenzen liggen, en daarbij valt altijd de naam van Jezus. Ik geloof dat moslims en christenen dezelfde God voor ogen hebben; het is immers de God van Adam en Abraham, van Mozes en David, van Ismaël en Jezus. Maar zij hebben van diezelfde God wel een ander beeld, zeker als het gaat over Jezus. In mijn antwoord ga ik daar nader op in. Ter vergelijking: Joden en christenen hebben het absoluut over dezelfde God; maar, gelet op Jezus, verschilt hun beeld van God maar al te zeer. Je kunt de stelling wagen dat moslims ten aanzien van Jezus meer belijden dan Joden! Niettemin: De valkuilen rond dit onderwerp zijn groot, omdat maar al te vaak appels en peren vergeleken worden. Ter illustratie slechts één opmerking: Het is al even onzuiver om Jezus met Mohammed te vergelijken als de Koran met de Bijbel. Mohammed vervult in de Islam ‘slechts’ de rol van ‘rasoel’, boodschapper, terwijl Jezus voor christenen Zoon van God is [1] . Een zuiverder vergelijking is dus deze: Voor moslims is de Koran het boek geworden Woord van God zoals voor christenen Jezus het Woord is dat vlees werd.

Deze ene valkuil onderstreept de nog steeds wijze opmerking van Piet Reesink, die schreef: “Het is echter mijn ervaring dat sterk religieuze of theologische onderwerpen meestal worden aangesneden door christenen die òf nog niet aan de ontmoeting toe zijn òf reeds ver gevorderd zijn in de dialoog” [2]. Goedbedoelde praat over Jezus heeft al heel wat stuk gemaakt. Wie op theologisch niveau de dialoog aangaat moet grondige kennis van zaken hebben. Op zijn minst moet je weten hoe Jezus in de Koran ter sprake komt. Het werk van Parrinder is daarvoor nog steeds een uitstekende basis [3]. Uit zo’n boek kan men leren dat de Koran Jezus een groter aantal eretitels geeft dan enig ander figuur uit het verleden; zo heet Hij bijvoorbeeld Messias, Zoon van Maria, boodschapper, profeet, dienaar, Woord van God en Geest van God. Uit zijn boek kun je leren dat je niet moet herhalen wat ik vroeger op school leerde, namelijk dat moslims de kruisiging van Jezus loochenen. Moslims loochenen de kruisiging niet, maar zij hebben een ander beeld van God. Want God redde Jezus bijtijds van het kwaad dat mensen Hem aan wilden doen… Je moet weten hoe de Drieëenheid in de Koran ter sprake komt. En zo zijn er veel zaken waarvan je kennis moet hebben, ook van moderne islamitische beelden over Jezus [4]. Wat je echter vooral moet weten is dat al die kennis niet gebruikt moet worden om moslims met Jezus om de oren te slaan, zoals maar al te vaak gebeurd is. Christenen hebben door de eeuwen heen bepaalde teksten uit de Koran gebruikt om moslims schaakmat te zetten.

Hier zit een ander groot bezwaar om Jezus ‘vaak ter sprake te brengen’. Want wat is je motief? Wil je bewijzen dat het geloof van de ander niet deugt en het jouwe wel? Moet de boodschap aangezegd worden? In Pakistan maakte ik mee dat jonge Amerikaanse meisjes van fundamentalistisch christelijke huize langs de deur gingen , open gedaan werden door mannen, die in de familie ruzie kregen want waarom spraken zij met meisjes in korte broeken? Maar de boodschap was gebracht en de uitwerking desastreus! Zo kan ik bladzijden vol schrijven over hoe het niet moet. Hoe in de geschiedenis allerlei goedbedoelde bekeringspogingen enorme brokken hebben gemaakt. Zendelingen van allerlei snit die op eigen houtje werkten en en passant de soms eeuwenlang zorgvuldig opgebouwde relatie tussen plaatselijke kerken en moskeeën ruïneerden. Maar de boodschap was gebracht…

Velen van ons hebben kinderen die de weg naar de kerk niet meer weten te vinden of zich van het geloof afwenden. Zij weten wat er gebeurt als je continu over zo’n zaak begint; op den duur hoef je niet meer te beginnen, want je kinderen komen niet meer thuis en stoppen hun oren dicht. Datzelfde gebeurt als wij moslims ongevraagd en continu met Jezus bestoken. Dat wát hen tot verbazing en verwondering zou kunnen brengen, het rijke getuigenis van de Koran over Jezus, zal niet meer gehoord worden want de moslim proeft alleen maar de afwijzing en de verkapte bekeringspoging. Zo hebben christenen het immers eeuwenlang gedaan? En met een zeer pover resultaat!

Wat moslims van christenen verwachten is bondgenoot-zijn, betrokkenheid. Dan zijn er zoveel thema’s in onze maatschappij aan de orde: Van huisvesting tot discriminatie; van een nederlandse opleiding voor een imam tot de positie van de vrouw; van onderwijs tot sociale gerechtigheid; van werkloosheid tot de rol van een islamitische omroep; van politieke partijen tot de opvattingen van Hirsi Ali; van buurtwerk tot sociale uitkeringen. Voor de meeste moslims ligt daar het accent in de ontmoeting. Bij verdergaande kennismaking zal er ruimte komen voor theologie, voor bijbel en koran, voor Mohammed en Jezus. Ongevraagd zou ik die zaken niet aan de orde stellen. Omdat ik mij het evangelie schaam? Omdat ik niet zou willen getuigen? Omdat ik mijn identiteit verloren heb? Geenszins! Wel omdat ik veel geleerd heb van bijbelse teksten zoals Kol. 4: 11, waar Paulus ons oproept de gelegenheid te benutten maar ons vooral wijs te gedragen ten opzichte van buitenstaanders. Of Hand. 10, waar Cornelius Petrus uitnodigt tot spreken, en pas dan wordt er gesproken. Onze zending is niet te pas en te onpas over Jezus spreken. Onze zending is het gesprek aangaan, maar dan aan te sluiten bij de ander, zoals Paulus dat deed op de Areopagus [Hand. 17]. En daarbij vooral niet te vergeten dat die ander nooit van God los is, maar dat God met die ander al lang een geschiedenis heeft en die ander al geaccepteerd kan hebben. Bleek dat niet in Hand. 10, waar God geen onderscheid meer maakte tussen Cornelius en een jood, tussen rein en onrein? Alleen Petrus moest dat nog leren [5].

Overigens is onze beste zending naast de dialoog de heiliging van ons leven. In ons leven Christus present stellen zoals dat verwoord wordt in Mat. 25: 31-46 heeft veel meer kracht dan over Hem spreken [6]. Getuigen van A tot en met Z, daarvoor sta ik. Mits je je dan maar realiseert dat God je al lang voor was, dat die ander nooit zonder God is, dat respect en dialoog basisvoorwaarden zijn, dat een verborgen bekeringsagenda altijd elk woord vertroebelt, dat je kennis van zaken moet hebben, dat ongevraagde getuigenissen alleen maar averechts werken en dat het getuigenis van de verzoening slechts raken zal als die verzoening de basis van het getuigenis is.

1 Het is mij wel bekend dat in bijvoorbeeld de volksislam de verering van Mohammed botst met de officiële leer.

2 J. van Lin [red.], Ontmoeting van moslims en christenen, Hilversum 1990, p. 100.

3 G. Parrinder, Jezus in de Koran, Baarn 1978.

4 Cf. A. Wessels, Jezus zien, Baarn 1986, bijv. p. 42 vv.

5 Voor een uitgebreide theologische basis en voor bijbelstudies over genoemde teksten zie mijn Bijbel en andersgelovigen, Kampen 1987, o.a. hoofdstuk 2.

6 Idem, p. 119-122.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *