De verheerlijking op de berg volgens Lucas 9: 28-36

De uitleg van Lucas 9 hangt samen met de structuur van zijn hele evangelie. De hoofdstructuur van Lucas is als volgt: Allereerst is er, na de kerstgeschiedenis, aandacht voor het werk van Jezus in Galilea. Vervolgens zijn wel tien hoofdstukken gewijd aan de reis van Galilea naar Jeruzalem, 9: 51 – 19:27 [Lucas scheef ook het boek Handelingen, waarin door Paulus en anderen ook veel gereisd wordt]. Tenslotte is er dan het lijdensverhaal, het sterven van Jezus en zijn opstanding. Als je dit bedenkt is het heel veelzeggend dat bij Lucas het verhaal van de verheerlijking op de berg staat in hoofdstuk 9. Want vanaf 9: 51 begint de reis naar Jeruzalem. In 9:51 staat: Toen de tijd naderde dat Jezus van de aarde zou worden weggenomen, ging Hij vastberaden op weg naar Jeruzalem. Met andere woorden, net voordat de reis naar Jeruzalem begint is er dit verhaal van de Godservaring op de berg en krijgt Jezus de zo noodzakelijke bemoediging om die reis te aanvaarden. In Mattheüs en Marcus komt dit verhaal veel later. In Mattheüs bijvoorbeeld pas in hoofdstuk 17: 1-13. Daar staat het verhaal bovendien in een ander kader: Het kader dat de discipelen van het lijden van Jezus niet willen horen; Petrus bestrafte Jezus zelfs toen Hij over het lijden begon [16:22]. In het Johannes’ evangelie mist dit hele verhaal. Dat komt omdat bij Johannes de heerlijkheid van Jezus steeds aanwezig is*.

Er zijn nog een paar accenten die dit verhaal in Lucas bijzonder maken. Want alleen bij Lucas staat er dat Jezus en zijn discipelen gingen bidden op de achtste dag. Bij Mattheüs en Marcus wordt de zesde dag genoemd. Lucas kiest voor de achtste dag, want dat is de dag die onze gedachten bepaalt bij de voltooiing van de schepping, over de sabbat heen, de opstandingsdag. En het gaat in dit verhaal over de verheerlijking op de berg nu juist over die opening naar het paradijs, de opening naar de herschepping, de opening naar de toekomst, de opstanding na het lijden.

Een ander accent bij Lucas is dat hij de man is die veel aandacht heeft voor het gebed. Zijn evangelie begint en eindigt ermee. In het begin bad Zacharias in de tempel toen Gabriël hem verscheen om hem te vertellen dat hij vader zou worden. In het slot van het evangelie lezen we dat de discipelen voortdurend in de tempel waren om God te loven en om samen te bidden. Lucas vermeldt voortdurend hoe vaak Jezus bad; ook hier in hoofdstuk 9: In 9:18 staat: Toen Jezus eens aan het bidden was… in 9:28, ons tekstgedeelte, is de inleiding dat Jezus de berg op ging om te bidden. Een vers later staat: Toen Hij aan het bidden was veranderde de aanblik van zijn gezicht. Dat vermeldt op deze manier alleen Lucas. Bij Lucas is het verhaal van de verheerlijking op de berg een gebedservaring!

Tenslotte let Lucas van alle evangelisten het meest op mensen, op hun gedachten en gevoelens. Lucas is psycholoog, die mensen af en toe ontleedt. Ook daarvan zien we iets in dit verhaal, want alleen Lucas geeft als commentaar bij het voorstel van Petrus, om tenten te bouwen voor Mozes en Elia, dat hij niet wist wat hij zei.

Ondertussen blijft dit verhaal een indrukwekkende ervaring. Als Petrus later een brief aan zijn gemeenten schrijft is hij er nog vol van. In 2 Petrus 1:16-21 kun je lezen hoezeer het hem geraakt heeft, en het bevestigde zijn gezag als oor- en ooggetuige zeer. Petus hoefde in die zin niet meer te geloven. Hij wist, hij had de glorie van zijn Heer gezien en het had hem voorgoed geraakt. Zo zijn er in heden en verleden veel meer mensen geweest die een Godservaring hebben meegemaakt en het heeft hun leven voorgoed veranderd. Ook zij zijn mensen die weten en niet meer hoeven te geloven. Ze hebben de Eeuwige ervaren en bij velen gebeurde hetzelfde als de discipelen: Ze spreken er nauwelijks of niet over omdat de ervaring niet in woorden te vangen is. Zo vond men na zijn dood ingenaaid in de kleding van Blaise Pascal de volgende tekst op een vel papier: Het genadejaar 1654, maandag 23 november-vanaf ongeveer half elf ’s avonds tot ongeveer half één ’s nachts. – Vuur. God van Abraham, God van Isaak, God van Jacob. Niet de God van filosofen en geleerden. Zekerheid. Zekerheid. Gevoel. Vreugde. Vrede. God van Jezus Christus. Nooit heeft hij er met iemand over gesproken. Zoals ook de discipelen met niemand spraken over de verheerlijking op de berg, zo zegt Luc. 9: 36, pas heel veel later. Dit was de verheerlijking op de berg van Blaise Pascal, een groot wiskundige, een groot gelovige, die tot zijn dood zweeg over zijn ervaring. Soortgelijke ingrijpende ervaringen hadden velen meer, zoals Eckhardt of Theresa van Avila, moeder Theresa of Dag Hammarskjöld, secretaris-generaal van de Verenigde Naties, die bij een vliegtuigongeluk om het leven kwam. Ook bij hem werd pas na zijn dood zijn dagboek gevonden, later als boek uitgegeven onder de naam ‘Merkstenen’. Het gezicht van Jezus veranderde, toen Hij in gebed was, en zijn kleding werd stralend wit. Wit is de verzoening van alle kleuren. Het paars, die mengkleur van rood en blauw, van bloed en kou, het paars van de veertigdagen tijd, het paars van lijden en voorbereiding, het wordt wit, de kleur die geen kleur meer is, maar boven alle breken van het licht uitstijgt, dus ook boven alle gebrokenheid. Daarom is wit de kleur van het feest, de kleur van God, onverminderd licht. Ook van Mozes [Exodus 34: 29-35] wordt verteld dat zijn gezicht glansde, omdat hij met God in gesprek geweest was, omdat God hem zijn geboden gegeven had. Mozes moest zelfs voor de mensen een doek voor zijn gelaat doen.

Mozes is hier, bij Jezus, met Elia. Elia staat hier als vertegenwoordiger van de profeten. Elia had zijn Godservaring gehad op de Horeb, in de strijd met de profeten van Baäl, toen er vuur van de hemel gekomen was. Elia betekent: ‘De Here is God’, en die belijdenis had hij volgehouden tegen de Baälsprofeten in. En die dienaars van Baäl staan voor al die mensen die zweren bij bloed en macht van eigen bodem, mensen die hun eigen bezit koesteren, want baäl betekent ‘bezitten’. De baäl is de god van hebben, de God van Elia is de God van er zijn voor anderen. Dat is het hele verschil. Elia is prominent aanwezig in Lucas 9, want hij werd al eerder genoemd in vers 8 [anderen zeiden over Jezus dat Elia verschenen was], in vers 19 [Jezus vroeg: Wie zeggen de mensen dat Ik ben? Sommigen: Elia]; Elia echoot ook nog na in 9: 54 toen de discipelen vroegen aan Jezus, toen ze ergens niet welkom waren: Zullen we vuur uit de hemel afroepen dat hen zal verteren? – alsof ze Elia op de Karmel waren…

Mozes is er als de vleesgeworden Torah, Gods aanwijzingen voor Israël. Mozes is er ook nog om een andere reden. Want alleen Lucas vermeldt dat beide mannen hier waren om met Jezus te spreken over zijn exodus, zo staat hier in het grieks. Je kunt dat vertalen met ‘levenseinde’, zoals de Nieuwe Bijbelvertaling doet, maar dan heb je het net niet begrepen. Want ook Jezus gaat een exodus leiden, een uittocht volbrengen, en daarom wordt teruggegrepen op Mozes, die de exodus van Israël geleid had, d.w.z. het volk uit Egypte had bevrijd door Gods kracht en hen gebracht had naar het beloofde land. Zo had Jezus al zichzelf getypeerd in Lucas 4, in zijn intredepreek in Nazareth, als de man die namens God gevangenen vrijlating zou aankondigen, blinden het gezicht zou geven, onderdrukten vrij zou laten enz. In Jeruzalem zou Jezus een exodus tot stand brengen, Redder zijn van zijn volk, Hij zou toekomst openen, een beloofd land binnengaan, een paradijs zelfs. Dat wordt alleen in Lucas nog duidelijker op het moment dat Jezus aan het kruis hangt. Want dan belooft Hij dat paradijs aan één van zijn mede-gekruisgden: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. Mijn exodus uit deze wereld opent namelijk toekomst, leidt tot een intocht in het beloofde land. Alleen Lucas vertelt dat één van die twee medegekruisigden aan Jezus vraagt Hem te gedenken als Hij in het koninkrijk komt. Marcus en Mattheüs hebben het slechts over twee misdadigers, Johannes noemt ze simpelweg twee anderen. Zo grijpt alles in elkaar bij Lucas [vergelijk Lucas 23:39-43 met Mattheüs 27: 38,44; Marcus 15:27, 32; Johannes 19:18].

Het grijpt nog op een andere manier in elkaar. Hier, bij de verheerlijking op de berg, zijn twee mannen bij Jezus, en tenslotte beneemt een wolk de discipelen het uitzicht. Dat wordt later herhaald, als Lucas in Handelingen van de hemelvaart vertelt. Ook dat boek schreef hij immers; ook dan zijn er twee mannen in witte gewaden, ook dan is er een wolk die het uitzicht weg neemt.

Wat hebben wij, tenslotte, aan dit verhaal? Allereerst dat uitzicht en doorzicht naar boven; het wit van Gods glans en goedheid, dat ons uittilt boven het alledaagse, het al te platvloerse. Vervolgens dat de hemelvaart van Jezus pas later plaats vindt! Jezus had nu mee kunnen gaan met Mozes en Elia; Hij had zijn discipelen achter kunnen laten; dan was er geen paradijs geweest voor de moordenaar aan het kruis, geen Exodus voor zijn volk. Dan waren we alleen gelaten in ons lijden, in onze zorg en in ons verdriet. Maar Jezus koos ervoor zijn leven met ons te delen; Hij weet van ziekte en lijden, van dood en duisternis. Hij begrijpt waar wij het over hebben als diepzwarte wolken zich boven ons sluiten. Hij is solidair met ons geweest tot het einde, tot in de dood toe. En omdat wij geloven dat wij, in onze verbondenheid met Hem, begrepen zijn in zijn opstanding, is er uiteindelijk toekomst voor ons, exodus en paradijs, zij het meestal wel door lijden en dood heen.

* Zie het artikel ‘Het eigen karakter van elk evangelie’ op deze website onder de rubriek ‘Varia’.

Eén gedachte over “De verheerlijking op de berg volgens Lucas 9: 28-36”

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *