Genesis 1: Schepping én evolutie

Genesis 1 is geen geschiedenisverhaal. Op school hebben wij vroeger een aantal dingen verkeerd geleerd. Wij hebben in de volgorde van onze Bijbelboeken na de boeken van Mozes (Torah) allerlei boeken als zogenaamde geschiedenisboeken bij elkaar gezet: Richteren, Samuël, Koningen, Kronieken. In de hebreeuwse Bijbel, ons Oude of Eerste Testament, komen na de Torah de vroege profeten; daaronder vallen boeken als Samuël en Koningen. Met andere woorden: het gaat in die boeken niet allerleerst om geschiedenissen, maar om een geschiedenis in het licht van Gods oog, bezien door een profeet bijvoorbeeld. Allerlei historische details, die soms ook niet kloppen, doen er helemaal niets toe.

Ook Genesis 1 is geen geschiedenisverhaal. Het is één groot lied, met als eerste refrein: God zag dat het goed was en als tweede refrein ‘toen was het avond geweest en morgen, de eerste, de tweede, de derde dag’. Dit lied van de schepping vertelt dat God aan het begin staat, Schepper is van hemel en aarde, van dieren en planten en van de mens. Zonder God geen schepping, geen mens, geen leven. En als God in het begin de schepping niet gezegend had, mens, dier en plant, dan was er geen leven of groei mogelijk geweest. Nooit kunnen wij ‘kinderen maken’ en al evenmin kunnen wij ‘een kind nemen’! Dat er kinderen geboren kunnen worden is uitsluitend te danken aan Gods zegen, toen, in het begin.

God schiep de wereld, de planten, de dieren en de mensen. Zo hebben we het dus geleerd. In de kerk. Maar op school, op de universiteit, in de krant, op tv horen wij een heel ander verhaal. Daar horen wij, en ik houd het simpel, dat de aarde ongeveer vierenhalf miljard jaar oud is, dat de mens laat, zo’n 60 miljoen jaar geleden, op het wereldtoneel is verschenen en uit een aap is ontstaan. In musea bewonderen we skeletten van dinosaurussen die miljoenen jaren geleden op aarde rond liepen en vermoedelijk uitstierven door de inslag van een meteoriet. Op televisie zien we documentaires die de Big Bang uitleggen en het ontstaan van het heelal. Gelovigen lijken daarmee in twee werkelijkheden te leven, namelijk in een religieuze, waarin God wordt beleden als Schepper van hemel en aarde, en een alledaagse waarin de evolutietheorie wordt aanvaard als verklaring voor het ontstaan van al het leven op aarde.

Velen van ons gaan in het dagelijks leven uit van de evolutietheorie en de visie van de wetenschap op de schepping. Maar zondag in de kerk zitten ze in een andere wereld, de wereld van het geloof; doch als het er op aan komt klopt er natuurlijk niets van die Bijbel, denken velen vaak stiekem.

Zijn er dus twee werkelijkheden, één van de wetenschap en één van het geloof? Dat kan natuurlijk niet, want er is maar één werkelijkheid. Hoe moeten we hiermee omgaan? Zo: geloof en natuurwetenschap  zeggen elk op hun eigen wijze iets over onze ene concrete werkelijkheid. De evolutietheorie is geen geloof, al maken velen dat er wel van, maar een theorie. Een theorie berust op onderzoek en probeert verschijnselen te verklaren. Als de theorie niet meer klopt, wordt die vervangen door een andere, betere theorie. Zo gebeurde het ooit door Copernicus. In de Middeleeuwen en daarvoor dachten we dat de zon om de aarde draaide; Copernicus en anderen vervingen die theorie: de aarde draait om de zon! Wij hebben het in onze tijd ook meegemaakt toen de theorie van de zwaartekracht van Newton vervangen werd door de relativiteitstheorie van Einstein. Tot nader orde geldt nu deze theorie.

Natuurwetenschappelijke theorieën kennen echter ook hun beperkingen. Ze zijn opgesteld om een natuurverschijnsel causaal te verklaren. Daar houdt het dan ook mee op! Want ze kunnen geen zin of betekenis aan het leven geven of richtlijnen voor een goed leven, of een moreel oordeel vellen.

Naast verstand hebben mensen bovendien gevoel, is er  spiritualiteit, het ontwikkelen van de geestelijke vermogens, is er vrijheid van keuze, fantaseren, mediteren, bidden, liefhebben, troosten, kunstvaardig zijn enz. Veel grote natuurwetenschappers hebben beseft dat er meer is dan het verstand, en dat een mens niet compleet is met enkel het verstand. God speelde volgens Einstein wel een rol in het creëren van het universum, al was het alleen maar omdat de natuur perfect is opgebouwd uit wiskundige formules. Hij zei ook: ‘Wetenschap zonder religie is kreupel, religie zonder wetenschap is blind.’ Geloof en natuurwetenschap hebben het over deze ene werkelijkheid, maar praten daarover elk op hun eigen wijs.

Ik geef een simpel voorbeeld: hier heb ik een glas water. Op dat water kan ik een lofzang zingen: zonder vruchtwater geen baby; zonder water is geen leven mogelijk; water redt je leven in de woestijn; water draagt je schip over de oceaan; water maakt de zwemsport mogelijk, en zo kan ik doorgaan in mijn lofzang over water. Wat zegt de natuurwetenschap, in dit geval de scheikunde? Water is simpelweg H2O! Wat is waar? Het is toch allebei waar? Er is één werkelijkheid: water. De wetenschap zegt: H2O; het geloof zegt: wat een gave van God. Dát kan de natuurwetenschap niet zeggen; die wetenschap bemoeit zich niet met vragen als: is er een God? Wat is het doel van het mensenleven? Wat is goed en wat is kwaad? Daar weet de wetenschap niets van; daarvoor doe je de Bijbel open. Dus geloof en wetenschap bijten elkaar niet en ze gaan over de ene, dezelfde werkelijkheid. Wij als gelovigen behoeven geen gespleten mensen te zijn: op zondag bezig met het geloof, door de week bezig met de wetenschap. We zijn één als mens, maar in de kerk oefenen we onszelf er in om met andere ogen naar die ene werkelijkheid te kijken. In de kerk hebben we het niet over H2O, maar over God die het water schiep én het water zijn plek wees. Als sterren of sterrenstelsels botsen bespreken die niet de vraag of dat goed of kwaad is, noch kunnen ze er voor kiezen om te botsen of niet. Maar wij mensen weten wel van goed en kwaad, en wij hebben een keuze. In Genesis is er daarom de vertelling van de boom van de kennis van goed en kwaad én God gaf mensen een keuze: wel of niet van die boom eten. Kijk, al die zaken kan de natuurwetenschap ons niet vertellen. Maar waar zouden we zijn als mens, als we niet meer wisten wat goed en wat kwaad was, als we niet meer wisten dat we in ons leven kunnen kiezen. Voor al die fundamentele kennis moet je in de kerk zitten! Het geloof geeft ons een bredere blik, laat ons dingen ontdekken die de natuurwetenschappen niet kunnen ontdekken, dingen die te maken hebben met betekenis, doel,  relaties en de zin van het leven.

Genesis 1 is dus een geloofslied, hoewel er ook ontwikkeling is, evolutie wat mij betreft: het gaat van land en water naar planten, dan dieren en dan mensen.

En waarom is Genesis 1 in de bijbel gekomen? De meeste geleerden nemen aan dat in de tijd van de Babylonische ballingschap de laatste hand gelegd is aan dit bijbelgedeelte. In een tijd dus waarin Joden in den vreemde waren, in Babel, in een land waar zon en maan aanbeden werden als goden, waar geweld heerste, chaos en duisternis. In die tijd moet Genesis 1 geklonken hebben als een geweldige preek: Zon en maan goden? Vergeet het maar, het zijn lampjes, door God aan het plafond gehangen. En die machtige, goddelijke mensen? Toe nu toch, het zijn maar schepsels van God; gemaakt van leem, het stelt niet zoveel voor. En de natuur dan? Dat zijn alleen maar wat planten en bomen om het mooi te maken en voor eten te zorgen. Zo mag je Genesis 1 zien als een lied tegen de angst, een licht in het duister.

Nog twee opmerkingen: 1/ Wij hebben zeer vaak het idee dat scheppen betekent: iets maken uit niets. Eigenlijk toveren! Wie Gen. 1 leest, ontdekt dat scheppen niet toveren is, maar vooral scheiding maken. Scheiding tussen hemel en aarde, tussen water en land, tussen licht en duister.

2/ De tweede opmerking gaat over het begin van dit hoofdstuk. De aanhef van Genesis 1 luidt in het hebreeuws Beresjit. Wij vertalen dat veelal met In den beginne. Het is de vraag of dat wel recht doet aan wat hier bedoeld wordt. Wie vertaalt ‘in den beginne’ verplaatst die schepping naar een ver verleden, maakt van deze openbaring weer een geschiedenisverhaal. Maar het gaat hier niet zozeer om geschiedenis, doch veeleer om openbaring, om ons dát te zeggen waar wij niet bij stil staan. In het hebreeuws staat ook geen lidwoord. Er staat dus niet: In den beginne. Er staat: in begin, in beginsel, van hoofde aan. In dit woord zitten in het hebreeuws ook betekenissen als: hoofd, vorst, van hoofde af aan. Het gaat hier dus om hoofdzaken. Het gaat er om dat God de scheppende is, vanaf het allereerste begin. En tot nu toe. Want dat God de schepping onderhoudt en al met de herschepping begonnen is, klinkt hier eveneens mee. Dat moeten we weten! Alleen al daarom moet je er niet een geschiedenisje van maken; zo van: ooit gebeurd, en daarna niets meer.

Het gaat hier dus om een ballade, niet om een kroniek; het gaat om een verhaal, niet om een verslag. Het gaat om een verhaal dat uitloopt op de schepping van de mens. Daarna volgt de sjabbat, de rust. Als de mens eindelijk geschapen is, kan God ter ruste gaan. Van hoofde aan gaat het om de mens. De mens als kroon der schepping.

Vanmorgen vieren wij feest. Op een dag van rust, bezinning, en ontspanning. Het voornaamste is niet dat we dat op zondag doen; joden doen het op zaterdag, moslims op vrijdag en in Pakistan heb ik ruim 7 jaar op zondag gewerkt en op vrijdag vrij gehad. Zondag, de dag van de opstanding, is een prima keuze; maar het voornaamste is dat je één dag in de week afstand neemt van je werk, je mobieltje enz. Rust, andere dingen, tijd voor elkaar. Nu, vandaag, vieren we dat God zich met ons verbonden heeft, vooral door die ene mens te sturen, Jezus Christus. Die ons zei en voordeed dat God liefde is, iets wat de wetenschap ons niet kan vertellen. Die met ons de maaltijd vierde, en ons vrienden en vriendinnen noemde. Amen.